Earth Wind & Fire

Het Bejaarde Plaatjes Huis

Earth Wind & Fire

Founded:
Genre:
Style:
1969 – Chicago, Illinois, U.S.A. – heden
Funk / Soul
Soul

Vinyl Discography (complete):

Year Album Title Label In House
1970 Earth, Wind & Fire Warner Bros. Records On Website
1971 The Need of Love Warner Bros. Records On Website
1972 Last Days and Time Columbia On Website
1973 Head to the Sky Columbia On Website
1974 Another Time Warner Bros. Records On Website
1974 Open Our Eyes Columbia On Website
1975 That’s the Way of the World Columbia On Website
1975 Gratitude Columbia On Website
1976 Spirit Columbia YES
1977 All ‘n All Columbia YES
1978 The Best Of Earth Wind & Fire Vol. I Columbia YES
1979 I Am ARC YES
1980 Faces ARC YES
1981 Raise! ARC YES
1982 Powerlight Columbia YES
1983 Electric Universe Columbia YES
1987 Touch the World Columbia YES
1990 Heritage Columbia YES
1993 Millennium Warner Bros. Records YES
2005 Illumination Sanctuary Records YES
2013 Now, Then & Forever Music On Vinyl YES

Biography:

Earth, Wind & Fire waren een van de meest muzikaal hoogstaande, door critici geprezen en commercieel populaire funk bands van de jaren ’70. Ontworpen door drummer, bandleider, songwriter, kalimba speler, en gelegenheidszanger Maurice White, gebruikte EWF’s allesomvattende muzikale visie funk als basis, maar ook jazz, smooth soul, gospel, pop, rock & roll, psychedelia, blues, folk, Afrikaanse muziek, en, later, disco. Leadzanger Philip Bailey gaf EWF een extra dimensie met zijn talent om sentimentele ballads te zingen naast funk workouts; achter hem kon de band harmoniseren als een gladde Motown groep, een sudderende groove bewerken als de J.B.’s, en improviseren als een jazz fusion groep. Hun podium shows waren vaak net zo uitgebreid en dynamisch als George Clinton’s P-Funk imperium. Meer dan alleen maar veelzijdigheid omwille van zichzelf, was EWF’s eclecticisme onderdeel van een breder concept, geïnformeerd door een kosmische, mystieke spiritualiteit en een opbeurende positiviteit die niet meer was vertoond sinds de begindagen van Sly & the Family Stone. Het geheel werd samengehouden door het talentvolle songwriting van Maurice White, wiens ingewikkelde, onvoorspelbare arrangementen en stevige greep op hooks en structuur EWF tot een van de strakste bands in de funk maakten. Niet alles wat ze probeerden werkte, maar op hun best leken Earth, Wind & Fire alles te nemen wat voor hen kwam en het te verpakken in een duizelingwekkend, spectaculair pakket.

White richtte Earth, Wind & Fire op in Chicago in 1969. Voordien had hij zijn sporen verdiend als sessiedrummer bij Chess Records, waar hij meespeelde op nummers van onder meer Fontella Bass, Billy Stewart en Etta James. In 1967 verving hij Redd Holt in de populaire jazzgroep het Ramsey Lewis Trio, waar hij kennismaakte met de kalimba, een Afrikaanse duimpiano die hij veelvuldig zou gebruiken in toekomstige projecten. In 1969 verliet hij Lewis’ groep om een songwriting partnerschap aan te gaan met toetsenist Don Whitehead en zanger Wade Flemons. Dit groeide al snel uit tot een band genaamd de Salty Peppers, die tekenden bij Capitol en een regionale hit scoorden met “La La Time”. Toen de opvolger flopte, besloot White naar Los Angeles te verhuizen en nam het grootste deel van de band met zich mee; hij doopte ze ook om tot Earth, Wind & Fire, naar de drie elementen in zijn astrologische kaarten. Tegen de tijd dat White zijn broer, bassist Verdine White, overtuigde zich bij hem aan de West Coast te voegen in 1970, bestond de line-up uit Whitehead, Flemons, zangeres Sherry Scott, gitarist Michael Beal, tenorsaxofonist Chet Washington, trombonist Alex Thomas, en percussionist Yackov Ben Israel. Deze groep tekende een nieuw contract bij Warner Bros. en bracht eind 1970 zijn titelloze debuutalbum uit. Veel critici vonden het intrigerend en ambitieus, net als het vervolg The Need of Love uit 1971, maar geen van beide trok veel commerciële aandacht, ondanks een groeiende aanhang op universiteitscampussen en een high-profile optreden op de soundtrack van Melvin Van Peebles’ baanbrekende Black independent film Sweet Sweetback’s Baadasssss Song.

Ontevreden met de resultaten ontmantelde White de eerste versie van EWF in 1972 en behield alleen broer Verdine. Hij bouwde een nieuwe line-up op met zangeres Jessica Cleaves, fluit/sax speler Ronnie Laws, gitarist Roland Bautista, toetsenist Larry Dunn, en percussionist Ralph Johnson; de belangrijkste nieuwe toevoeging was echter zanger Philip Bailey, gerecruteerd uit een Denver R&B band genaamd Friends & Love. Nadat hij de groep had zien openen voor John Sebastian in New York, tekende Clive Davis ze bij CBS, waar ze in 1972 debuteerden met Last Days and Time. Verdere personele veranderingen volgden; Laws en Bautista waren aan het eind van het jaar verdwenen en vervangen door rietblazer Andrew Woolfolk en gitaristen Al McKay en Johnny Graham. Het was toen dat EWF echt op stoom begon te komen. 1973’s Head to the Sky (Cleaves’ laatste album met de groep) verbreedde hun cult aanhang aanzienlijk, en de 1974 opvolger, Open Our Eyes, was hun eerste echte hit. Het betekende hun eerste samenwerking met producer, arrangeur, en soms songwriting medewerker Charles Stepney, die hielp hun geluid te stroomlijnen voor een bredere acceptatie; het bevatte ook een andere White broer, Fred, die als een tweede drummer werd toegevoegd. De single “Mighty Mighty” werd EWF’s eerste Top Tien hit in de R&B charts, hoewel de pop radio terugschrok voor de zwarte trots subtekst, en de kleine hit “Kalimba Story” bracht Maurice White’s verliefdheid op Afrikaanse klanken in de ether. Open Our Eyes werd goud, en zette de toon voor de kassucces doorbraak van de band.

In 1975 voltooide EWF het werk aan een andere soundtrack, dit keer voor een muziekbiz drama genaamd That’s the Way of the World. Niet optimistisch over de commerciële vooruitzichten van de film, haastte de groep zich om hun soundtrack album met dezelfde naam (in tegenstelling tot Sweet Sweetback, componeerden ze alle muziek zelf) op voorhand uit te brengen. De film flopte, maar het album ging als een speer; de lead single, het liefdes- en aanmoedigingslied “Shining Star”, schoot naar de top van zowel de R&B als de pop hitlijsten, en maakte Earth, Wind & Fire mainstream sterren; het won later een Grammy voor Beste R&B Vocale Performance door een Groep. Het album kwam ook op nummer één in zowel de pop als de R&B hitlijsten, en werd dubbel platina; het titelnummer kwam in de Top Vijf van de R&B kant, en het bevatte ook Bailey’s kenmerkende ballad in het albumnummer “Reasons.” White gebruikte de nieuwe inkomsten om EWF’s live show te ontwikkelen tot een uitbundige, met effecten gevulde extravaganza, die uiteindelijk uitgroeide tot stunts ontworpen door goochelaar Doug Henning. De band werd ook uitgebreid met een vaste blazerssectie, de Phoenix Horns, onder leiding van saxofonist Don Myrick. Hun opkomende concertervaring werd later dat jaar vastgelegd op de dubbel-LP set Gratitude, dat hun tweede opeenvolgende nummer één album werd en een kant met nieuwe studio tracks bevatte. Daarvan bereikte “Sing a Song” de pop Top Tien en de R&B Top Vijf, en de ballad “Can’t Hide Love” en het titelnummer waren ook succesvol.

Treurig genoeg overleed Charles Stepney plotseling aan een hartaanval tijdens de sessies voor EWF’s volgende studio album, Spirit, in 1976. Maurice White nam het arrangeerwerk over, maar het door Stepney geproduceerde “Getaway” kwam postuum bovenaan de R&B charts. Spirit deed het natuurlijk ook goed in de hitlijsten, met een hoogste notering op nummer twee. Ondertussen was White ook bezig met het produceren van andere acts; naast het werken met zijn oude baas Ramsey Lewis, hielp hij de carrières van the Emotions en Deniece Williams op gang. 1977’s All n’ All was weer een sterke poging die op nummer drie binnenkwam en de R&B hits “Fantasy” en de hitlijst-topper “Serpentine Fire” voortbracht; ondertussen stonden de Emotions bovenaan de pop charts met de door White geproduceerde hit “Best of My Love”. Het jaar daarop richtte White zijn eigen label op, ARC, en EWF verscheen in de meestal rampzalige filmversie van Sgt. Pepper’s Lonely Hearts Club Band, met een mooie cover van Beatles’ “Got to Get You Into My Life” dat hun eerste Top Tien pop hit werd sinds “Sing a Song”. The Best of Earth, Wind & Fire, Vol. 1, dat voor het einde van het jaar werd uitgebracht, produceerde nog een Top Tien hit (en R&B nummer één) met het nieuw opgenomen “September”.

1979’s I Am bevatte EWF’s meest expliciete knipoog naar disco, een smash samenwerking met de Emotions genaamd “Boogie Wonderland” dat in de Top Tien belandde. De ballad “After the Love Has Gone” deed het zelfs nog beter, maar kwam één plaats te kort voor de top. Hoewel I Am EWF’s zesde opeenvolgende multi-platina album werd, waren er tekenen dat de explosie van creativiteit van de groep in de afgelopen jaren begon af te nemen. 1980’s Faces brak die reeks, waarna gitarist McKay vertrok. Hoewel Raise uit 1981 hen een Top 5 hit en een R&B chart-topper opleverde met “Let’s Groove”, werd een algehele afname in consistentie duidelijk. Tegen de tijd dat EWF zijn volgende album, Powerlight uit 1983, uitbracht, was ARC opgedoekt, en de Phoenix Horns waren losgekoppeld om geld te besparen. Nadat het glansloze Electric Universe aan het eind van het jaar verscheen, ontbond White de groep om gewoon een pauze te nemen. Intussen werd Verdine White producer en videoregisseur, terwijl Philip Bailey een solocarrière begon en een hit scoorde met het Phil Collins duet “Easy Lover”. Collins maakte ook vaak gebruik van de Phoenix Horns op zijn jaren ’80 platen, zowel solo als met Genesis.

Bailey kwam in 1987 weer samen met de gebroeders White, plus Andrew Woolfolk, Ralph Johnson en de nieuwe gitarist Sheldon Reynolds, voor het album Touch the World. Het album was verrassend succesvol en produceerde twee R&B hits met “Thinking of You” en het nummer één “System of Survival”. Heritage, uitgebracht in 1990, was een geforceerde poging om het geluid van de groep te moderniseren, met gastoptredens van Sly Stone en MC Hammer; de mislukking leidde tot het einde van de relatie van de groep met Columbia. Ze keerden terug op Reprise met het meer traditioneel klinkende Millennium in 1993, maar werden teruggefloten toen de plaat er niet in slaagde hun commerciële status terug te winnen ondanks een Grammy nominatie voor “Sunday Morning”; dat jaar sloeg de tragedie toe toen de voormalige blazerleider Don Myrick werd vermoord in Los Angeles. Bailey en de gebroeders White keerden in 1997 terug op het kleine Pyramid label met In the Name of Love.

Na The Promise uit 2003, een mix van nieuw materiaal en een frisse kijk op klassiekers, sloot de groep zich aan bij een aantal vooraanstaande volwassen hedendaagse artiesten en bracht in 2005 Illumination uit, met daarop een samenwerking met smooth jazz grootheid Kenny G. Het album werd genomineerd voor een Grammy in de categorie Best R&B Album. Earth, Wind & Fire bleef toeren en deed in 2007 het openingsoptreden tijdens American Idol’s Idol Gives Back show. Drie jaar later werden Maurice en Verdine White, Bailey, Dunn, en McKay opgenomen in de Songwriters Hall of Fame. De band bracht in 2013 Now, Then & Forever uit, hun eerste album in vijf jaar. Drie jaar later, op 3 februari 2016, overleed Maurice White aan de ziekte van Parkinson in zijn huis in Los Angeles; hij werd 74 jaar oud.